Zelfs als je iemand anders nog helemaal niet kent, heb je al ideeën over diegene. Dat komt door taal. Taal legt ideeën die mensen over elkaar hebben vast, en zorgt ervoor dat je over mensen kunt denken die je nog helemaal niet kent. Je zou die ideeën ook vooroordelen kunnen noemen (een oordeel over ‘die Ander’, voor je echt iets over die Ander weet). Bijvoorbeeld: je ontmoet een leeftijdsgenoot, en denkt dan onmiddellijk ‘meisje’ of ‘jongen’. Die woorden helpen je de ander te plaatsen in een bepaalde groep, en daarmee denk je die Ander al aardig te kennen.

Je gaat een stukje lezen uit Het journaal van Bontekoe (1646), van de Nederlandse schipper Willem IJsbrantszoon Bontekoe. Voor Bontekoe werkte taal net zo. De mensen uit heel andere, niet-westerse culturen die hij op zijn reizen leerde kennen, dacht hij vaak al wél te kennen. Want hij had al over ze gelezen en gehoord. In dit stukje komt Bontekoe aan op het eiland Sancta Maria, dat tegenwoordig Nosy Boraha heet, langs de oostkust van Madagaskar. Hij koopt voedsel in bij de mensen van het eiland en beschrijft zijn verbazing over deze ontmoeting.

Daarna lees je een stukje uit een handboek over representaties: dat is het woord waarmee we aanduiden dat taal je een beeld van iets kan geven wat je nog niet kent.

Wil eerst nog iets meer weten over wat voordelen zijn en hoe ze werken, kijk dan deze video.

Tekst 1: 17e-eeuws journaal (verslag) van Bontekoe ‘Het eiland zonder God’
Nadat we daar eenentwintig dagen hadden gelegen en klaar waren, zijn we onder zeil gegaan; voeren met halve wind en hoopten het eiland Mauritius te bezeilen, maar kwamen te laag uit en konden het wel mooi zien, maar niet aanlopen. Want ofschoon we op het eiland Maskarinas zo lang gelegen hadden en van alles wat op het eiland was genoeg meegenomen hadden, toch was onze hele bemanning nog niet gezond, want er waren velen die nog klaagden. Dit was voor de officiers reden om in de kajuit hut van de stuurman te komen en namens de bemanning te vragen of het niet verstandig was om een andere verversingsplaats plek waar ze vers eten en drinken konden inslaan aan te doen. Dit omdat nog niet iedereen beter was en we nog zo’n eind om de zuid moesten voor we in de passaat tropische windstroom kwamen om zo Batavia of Bantam te bereiken en dat het ons te machtig werd en de bemanning weer ziek zou worden. Waarop we na lang beraadslagen met de scheepsraad goed vonden om koers te zetten naar het eiland Sancta Maria, dat dicht bij het land van Madagascar lag, recht voor de grote Baai van Antongiel.

Zetten daarheen een koers uit, kregen het in ’t zicht en liepen om het westelijke eind van het eiland heen, peilden zes, zeven tot acht vadem lengtemaat water; konden de bodem glashelder zien; voeren naar de westkust van het eiland en ankerden daar op twaalf à dertien vadem diepte, in goede grond.

Toen de bewoners van het eiland ons zagen, kwamen ze meteen in een prauw, een schuitje gemaakt uit een holle boomstam, bij ons aan boord. Ze brachten wat appels, citroenen, rijst en kippen mee en maakten ons duidelijk dat er aan wal nog meer van dat alles was. Om uit te leggen dat ze ook nog koeien, schapen, kalveren en pluimvee hadden, riepen ze ‘boe boe!’ en ‘kukeleku!’

Wij keken met verbazing naar deze lieden. We gaven ze wijn in een zilveren schaal; ze hadden niet het benul hoe ze daar uit moesten drinken. Ze deden dat zoals beesten uit een emmer, met hun hele hoofd er in. Toen ze die wijn binnen hadden, gingen ze te keer als gekken. Deze mensen waren helemaal naakt, op een lapje voor hun schaamdeel na. Ze waren geelachtig-zwart van kleur.

Wij gingen iedere dag aan land en haalden kalveren, schapen, rijst en melk in ruil voor belletjes, lepels, messen en kralen. Melk brachten ze ons in een soort witte koolbladeren die in elkaar gevlochten waren. Aan boord sneden we de bladeren stuk en dan liep de melk eruit. We kregen ook wat appels en citroenen, maar niet veel. Daarom besloten we met het schip twee of drie mijl verderop te gaan, we lichtten het anker en zeilden naar een andere plaats. Aan land gaande vonden we ook daar weinig appels; hier waren ook citroenen en Spaans spek.

Wij besloten, dat ik met de sloep en wat bemanning naar het vaste land van Madagaskar zou varen en proberen of ik daar niet in ruil voor kralen en tinnen lepels een partijtje appels en citroenen zou kunnen krijgen. Ik voer daar dus heen. We kwamen daar bij een rivier die we wel een mijl of anderhalf op roeide. We zouden nog verder zijn gegaan als de bomen ter weerszijden van de rivier niet zo ver over het water hadden gehangen dat ze elkaar raakten zodat het vaarwater gedeelte van de rivier waarop je kunt varen te smal werd en we tenslotte om moesten keren. Zagen daar mensen noch vruchten en moesten dus vruchteloos terug. We sliepen een nacht op de wal en keerden, na drie dagen weg te zijn geweest, weer behouden terug aan boord van ons schip. De volgende dag gingen we nog een keer aan wal op het eiland waar we voor ten anker lagen; we kregen toen alsnog wat citroenen, appels, melk, rijst en bananen.

De hele bemanning was tijdens ons verblijf daar weer zo gezond geworden, alsof we net uit Holland waren vertrokken. Dikwijls namen we, als we aan land gingen, een speelman mee die op de viool speelde, waar de eilandbewoners zeer verwonderd over waren. Het was zo iets nieuws voor ze dat ze niet wisten hoe ze ’t hadden; ze gingen er in een kring om heen staan, knipten met hun vingers, dansten en sprongen en waren blij en vrolijk. Wij konden niets bij ze ontdekken dat er op wees dat ze God kenden of een godsdienst hadden. Hier en daar stonden bij hun huizen de schedels van ossen op staken en voor zover we zien konden, aanbaden ze die dingen. Met de ware God schenen ze volkomen onbekend te zijn.

Bron: Willem IJsbrantsz. Bontekoe, Het journaal van Bontekoe, De gedenkwaardige beschrijving van de reis naar Oost-Indië van schipper Willem IJsbrandtsz. Bontekoe uit Hoorn, in de jaren 1618 tot en met 1625 (bewerkt door Lennaert Nijgh). Uitgeverij Pirola, Schoorl 1989.

Tekst 2: handboek-uitleg ‘Representatie’

Volgens literatuur- en taalwetenschappers is een ‘representatie’ een uitbeelding: een voorstelling van iets in taal of beeld die tijdelijk de plaats inneemt van datgene wat uitgebeeld of bedoeld wordt. Die uitbeelding is gekozen om kort en krachtig veel te zeggen over de achterliggende werkelijkheid. Bijvoorbeeld: als een vrouwelijk personage in een roman wordt beschreven als zorgzaam, dan zegt dat niet alleen iets over het specifieke karakter van dit personage maar ook iets – en misschien wel meer – over in de werkelijkheid heersende ideeën over de vrouw als zorgende moeder. Leer je […] representaties herkennen en begrijpen, kunnen ze via taal en literatuur lezen die heersende ideeën gaan zien.

Bron: lemma representatie  Didactiek Nederlands

Je hebt beide teksten gelezen. Schrijf nu kort op, of bespreek met een medeleerling en maak samen aantekeningen van dat gesprek:

  • wat vond je ervan?
  • wat was er nieuw voor je, wat begreep je misschien nog niet zo goed?
  • wat heb je ervan geleerd?