Hoe werkt het?

In elke proefopstelling doorloop je 5 stappen:

  1. De voorbereiding
  2. De instrumenten
  3. Het experiment
  4. De lakmoesproef
  5. Het vrije experiment

Noteer je antwoorden op de vragen op papier of in een Word-bestand.

Wat heb je nodig?

  • Pen en papier of een leeg Word-document
Ga naar stap 1

Stap 1: De voorbereiding

In deze proef ga je op zoek naar een antwoord op een van de centrale vragen in de literatuurwetenschap: functioneert de literatuur als een spiegel of als een venster op onze werkelijkheid? Lezen wij in literaire verhalen een weerspiegeling van ons alledaagse leven, of laten die verhalen ons naar buiten kijken, via een venster dat uitzicht biedt op alternatieve werelden?

Laten we eerst uitleggen waarom deze vraag zo belangrijk is voor het onderzoek naar de literatuur. Al sinds de negentiende eeuw wordt gezegd dat literatuur politieke consequenties kan hebben doordat literaire verhalen ons de ogen openen voor misstanden in de samenleving. Zo creëerden de verhalen van negentiende-eeuwse schrijvers als Victor Hugo, Charles Dickens, Multatuli en J.J. Cremer een groter bewustzijn over de armoede van de arbeidersklasse of de ellende van de gekoloniseerde bevolking. ‘Sociaalrealisme’ noemen we dat: realistische literatuur die lezers een spiegel voorhoudt waarin zij de sociale ongelijkheid om hen heen duidelijker leren zien.

Maar literatuurwetenschappers vragen zich hardop af of die spiegel-functie nog wel zo effectief is na de opkomst van het zogenaamde neoliberalisme in de jaren 1980. Je kunt het neoliberalisme begrijpen als een denkrichting waarin men ervan uitgaat dat een vrije markt leidt tot vrije burgers en tot een betere en rechtvaardigere samenleving. Je kunt de impact van deze denkrichting concreet terugzien in het feit dat veel sectoren die vroeger publiek bezit waren (van de overheid), inmiddels ‘geprivatiseerd’ zijn (overgedragen aan bedrijven), zoals de zorg, de post, de nutsvoorzieningen en het openbaar vervoer. Het idee daarachter is dat de markt beter in staat is om zulke diensten te verzorgen dan de overheid.

Maar de invloed van het neoliberalisme wordt nog veel duidelijker als we bedenken dat veel mensen het vrije-markt-denken zo normaal zijn gaan vinden dat ze geen alternatief meer zien. En daardoor is het moeilijk om de misstanden en de problemen van dit systeem te erkennen – laat staan dat je ze kunt oplossen. Wanneer een denksysteem zó dominant wordt dat we geen alternatief meer kunnen zien, spreken we van een ‘ideologie’.

De vraag is dan: kan literatuur wél nog een alternatief bieden? In deze proef gaan we kijken naar literatuur in relatie tot het neoliberalisme. Bevestigen literaire teksten dat neoliberale denken? Of kunnen ze het ook ter discussie stellen? Ofwel: is literatuur een spiegel die bestaande opvattingen (in dit geval over het politieke systeem) reflecteert, of ook een venster naar andere politieke ideeën/werelden? Om dat te kunnen blootleggen, gaan we concepten uit de ideologiekritiek gebruiken.

Je voert dit onderzoek uit door verschillende verhaal- en poëziefragmenten te bestuderen waarin de gevolgen van het neoliberalisme beschreven en bekritiseerd worden. In de volgende stap maak je eerst kennis met enkele begrippen uit de filosofie die je helpen om ideologiekritisch te leren lezen en kijken, namelijk agonisme, macht en vrijheid.

Opdrachten

  1. Noteer wat jij al wist over het neoliberalisme door een mindmap te maken waarin je een onderscheid maakt tussen kenmerken, voordelen, nadelen, en gevolgen van het neoliberale systeem.
  2. Lees nu deze recensie uit de Volkskrant over het boek Neoliberalisme – een Nederlandse geschiedenis (2022) van Bram Mellink en Merijn Oudenampsen. Welke meningsverschillen over het neoliberalisme worden daarin besproken? Vul je mindmap aan met deze verschillende visies.
  3. Vergelijk jouw mindmap met die van een klasgenoot en bespreek de overeenkomsten en verschillen. Heb je nieuwe inzichten opgedaan? Zo ja, noteer ze.

 

In de volgende stap maak je kennis met enkele concepten die je helpen om de relatie tussen literatuur en ideologische context heel precies te beschrijven.

Stap 2: De instrumenten

Om ideologiekritisch naar literaire fragmenten te kunnen kijken, gebruiken we een drietal begrippen: agonisme, macht en vrijheid. Dit doen we omdat je makkelijker met elkaar kunt discussiëren als je dezelfde begrippen hanteert. Alle stappen die je als onderzoeker neemt zijn daardoor voor je discussiegenoten inzichtelijk en begrijpelijk

Om ideologiekritische teksten beter te begrijpen, lenen we enkele termen uit de politieke filosofie. De politiek filosoof Chantal Mouffe ging ervanuit dat het onmogelijk is om in een samenleving verschillende visies en belangen te verenigen en er dus altijd strijd zal bestaan. Die theorie wordt het agonisme genoemd. Je kunt die maatschappelijke orde vergelijken met een voetbalteam, waarbij de heersende macht – de coach – elke week maar elf spelers kan opstellen. De verliezers – de bankspelers – krijgen later weer de kans om zich op de training te bewijzen en zodoende tot het kamp van de winnaars te gaan behoren.

Het is interessant om in literaire werken te ontdekken wie de basisspelers en de bankzitters zijn en op welke manier zij de strijd met elkaar aangaan. Dat kunnen concrete zaken zijn, zoals personages of organisaties, maar ook abstracte voorstellingen als ideeën en theorieën. In die arena van het literaire werk gaan we steeds weer op zoek naar hoe macht en vrijheid zich tot elkaar verhouden, juist omdat die vaak tegenover elkaar staan of elkaar in ieder geval beïnvloeden. Om dat te kunnen doen, moeten we ook deze twee begrippen definiëren.

Als we macht begrijpen als de invloed van het ene op het andere, verstaan we onder hegemonie – ontleend aan de filosoof Antonio Gramsci – een situatie waarin die invloed leidt tot een overwicht van het ene op het andere. Volgens Gramsci is er in iedere samenleving een economische elite die vanwege haar politieke overwicht op die samenleving ook de cultuur, de normen en de waarden van die samenleving bepaalt. Zo had de adellijke klasse ten tijde van de middeleeuwen een overwicht in het culturele domein, waardoor het in belangrijke mate het normen- en waardenpatroon van die tijd kon bepalen. Voor onze tegenwoordige tijd is het dus de vraag in welke mate literatuur kan ontsnappen aan de hegemonie van het neoliberalisme.

Zo’n hegemonie heeft uiteraard effect op de vrijheid van schrijvers en andere deelnemers van een samenleving. Maar wat verstaan we dan precies onder vrijheid? In navolging van de filosoof Isaiah Berlin onderscheiden we positieve en negatieve vrijheid. Onder het eerste verstaan we de vrijheid die ertoe leidt dat je de dingen kunt doen die belangrijk zijn voor jouw welzijn en jouw bestaan. Met negatieve vrijheid wordt bedoeld dat niemand je beperkt in de dingen die je wilt doen.

Agonisme
Een politieke theorie die veronderstelt dat elke maatschappelijke orde elementen van strijd in zich heeft.

Hegemonie
Het culturele overwicht op een samenleving van een economische elite die via ideologie de waarden en normen van die cultuur bepaalt.

Positieve en negatieve vrijheid
Vrijheid als zelfbepaling (positief) of afwezigheid van beperkingen (negatief).

Opdrachten

  1. Lees onderstaand fragment uit het korte verhaal ‘Een koffiebar met een Duitse naam’ van Hanna Bervoets, over de verschillende perspectieven van een jong stel (respectievelijk Bauke en Merel) op hun recente verhuizing. Ze zijn verhuisd naar een buurt die vroeger bekend stond als een slechte wijk. Vat in je eigen woorden de houding van beide personages samen.
  2. Als je goed leest dan zie je dat het conflict tussen Bauke en Merel voortkomt uit het feit dat ze verschillende waarden belangrijk vinden bij de keuze van een huis. Wat zijn die waarden? Leg vervolgens voor beide personage uit in welke mate er voor hen sprake is geweest van positieve vrijheid of negatieve vrijheid bij het besluit om op deze plek te gaan wonen.
  3. Je zou kunnen stellen dat dit fragment een literaire uiting is van het agonisme, waarbij je onderstaande strijdende partijen kunt onderscheiden. Leg deze stelling uit.
    1. Merel versus Bauke
    2. Merel en Bauke versus andere huizenkopers
    3. Merel en Bauke versus andere buurtbewoners
  1. Leg tot slot uit waarom je Merels beweegredenen zou kunnen typeren als een uiting van de hegemonie van het neoliberalisme.

[Bauke zegt:] ‘(…) ik zei toch dat het hier niet veilig was. Ze pakken onze dochter en vragen losgeld dat we helemaal niet hebben omdat we krom liggen voor een hypotheek met extra lening voor het uithouwen van het plafond in de slaapkamer om nog wat extra bergruimte vrij te maken – en hij kijkt naar zijn vrouw en kind. Merel stapelt wat blokken op elkaar maar ze doet het helemaal verkeerd. Lily heeft de blokken liever naast elkaar staan, ze houdt van treintjes, niet van torens, en als Lily iets overkomt, dan moet hij nog maar zien of hij dat Merel ooit vergeeft – maar dat zegt hij niet. In plaats daarvan staat Bauke op, loopt hij naar de keuken en opent hij de koelkast om te zien of ze nog paprika hebben.’

p. 28-29

‘Want zij wilde dit, zij wilde deze hond, en zij wilde hier wonen. En het wás ook een goede beslissing, ze ziet nog steeds voornamelijk voordelen; groeien ze ooit toch uit deze woning dan zullen ze hem voor bijna het dubbele van de aankoopprijs kunnen verkopen, maar Bauke, die heeft haar nooit gelijk willen geven. Die is opgegroeid in deze stad en dat bleek een nadeel toen ze huizen bekeken, hij kende het stadsdeel alleen nog van vroeger, van die ene keer dat hij naar een zwempartijtje was en al zijn spullen werden gejat – maar god wanneer was dat, 1942? Dat buitenbad is allang opgeknapt.’

p. 25

Stap 3: Het experiment

Tijdens het experiment kun je zelf aan de slag met de instrumenten die je in de vorige stap hebt leren hanteren. In deze stap onderzoek je aan de hand van fragmenten uit de roman De rat van Amsterdam (2020) en de dichtbundel Shop Girl (2017) hoe hedendaagse literaire werken het neoliberalisme verbeelden (als spiegel) of bekritiseren (als venster). Lees eerst de opdrachten en ga daarna naar de fragmenten.

Opdrachten

  1. In De rat van Amsterdam (2020) van Pieter Waterdrinker is Ruben Katz het hoofdpersonage. Hij vertelt over de migratie van zijn gezin uit de voormalige Sovjet-Unie naar Amsterdam, aangetrokken door de vrijheden van West-Europa. De kennismaking met die vrijheden blijkt al snel een beetje dubbelzinnig, zo valt te lezen in fragment 2. Leg die dubbelzinnigheid uit aan de hand van je kennis over negatieve vrijheid.
  2. Laat zien dat de auteur ook door middel van sfeerbeschrijvingen deze dubbelzinnigheid / tegenstrijdigheid toont. Onderbouw je antwoord met voorbeelden uit de tekst.
  3. In Shop Girl (2017) van Dominique de Groen reflecteert de dichter op de positie van de werknemer in het huidige economische systeem. Is De Groen het eens met de neoliberale stelling dat ‘de vrije markt leidt tot vrije burgers’? Leg je antwoord uit aan de hand van voorbeelden uit de dichtregels in fragment 3.
  4. Hoe probeert de consument uit ‘Colour Management’ te ontsnappen aan de stress? Vind je dat troostrijk of juist extra wrang? Leg je antwoord uit.
  5. Vergelijk nu beide teksten (Shop Girl en De rat van Amsterdam) met elkaar. Beschouw jij deze teksten als een kritiek op de neoliberale ideologie, die ons laat nadenken over een alternatief (de literatuur als venster)? Of is er eerder sprake van een bevestiging van die ideologie (de literatuur als spiegel)? Verwijs in je antwoord naar de bevindingen die je noteerde bij opdracht 1 t/m 4 van deze stap.

A

‘Mijn vader had honderd dollar extra omgewisseld. Voor guldens. Hij liet het breed hangen. Mijn ouders aten haring bij een kraam, in een bontjas van fijngesneden uitjes gleed de vis aan de staart hun keel in. We dreven langs de attracties van de winkels, nog aldoor beduusd van wat we zagen. In een warenhuis als een kazerne bleven we ruim een uur. Zelfs hier in deze kooptempel, waar van parfums tot schoenen, van overhemden tot tapijten en zelfs vers gebak werd verkocht, ontbraken rijen. Trof je bij ons in Riga iets bruikbaars, dan kocht je dat meteen, een uur later was het weg, vanwege de eeuwige tekorten. De toekomst daar was onzeker. Hier was de volgende dag alles nog gewoon te verkrijgen. De volgende week. Het volgende jaar. De volgende eeuw. Een perpetuum mobile van overvloed.
(….)
Tegen de middag hadden we opnieuw honger. We aten pizza, in een pizzarestaurant. Het was onze eerste pizza. Mama koos er een met vier gesmolten kazen, papa met salami, ik met ananas en ham. Hawaï. Nooit eerder in mijn leven had ik ananas geproefd, zoals ik in een shop van een Raststätte voorbij Hannover mijn allereerste banaan had gegeten. De verkoopster bemerkte mijn verwarring, de starende blik in mijn ogen. Papa mompelde iets afwerends. Toen gaf ze me de banaan, die Duitse. Ik mocht hem gratis hebben. Zo smeuïg heerlijk! Ananas en banaan, de rest van mijn leven zou ik niets anders eten. We proefden van elkaar. Zes handen hingen boven de drie pizza’s. Elke pizza bestond uit zes schrijven. Zes handen boven achttien schijven. De gast kon van de olijfolie nemen wat hij wilde. We lachten. We waren vrolijk. Papa dronk bier. Mama koffie. Ik cola, in een glas zo groot als een emmer. Sinds de Olympische Spelen van 1980 in Moskou hadden we Pepsi, maar dit was mijn allereerste Coca-Cola.

‘Partizanen…’ Half zingend goot mijn vader opnieuw een gulp van de gouden olijfolie over zijn pizza.
‘Partizanen, wat is alles hier toch goed. Het leven is gewoon voortreffelijk!’
Ook mama had nooit eerder ananas gegeten. Papa wel. Althans, dat beweerde hij. Mijn moeder sprak, de witte lachrimpels in haar amandelooghoeken: ‘Je bent een opschepper, mijn haasje!’ Toen volgde het hoogtepunt: een bezoek een het kunstpakhuis waarvan mijn vader altijd had gedroomd. Het Rijksmuseum. We zagen de Rembrandts, de Frans Halsen, de Jan Stenen. Bij elk beroemd schilderij stonden we even stil en vertelde mijn vader een verhaal, fluisterend, uit angst de overige bezoekers tot last te zijn.

Daarna namen we een rondvaartboot. De wind waaide door het hemelblauw. Nog altijd scheen de warme herfstzon. Mijn vader hielp mijn moeder aan boord, alsof ze een prinses was, een prinses op een loopplank. Ze giechelde als een duif. Voor het eerst sinds jaren waren haar ogen niet langer dof, uitdrukkingsloos. Er was weer licht verschenen, alsof alles daarvoor nooit had plaatsgevonden: de heksenketel van de laatste maanden, de verkoop van de datsja, de leugens bij de corrupte notaris, het uur dat we zwijgend aan het graf van Liza hadden gestaan.

p.28-29

B

Kort erna werden ze afgezet in een straatje achter de Bijenkorf, waar we de dag ervoor een uur hadden doorgebracht. Waar mijn moeder de zachte stoffen van jurken, blouses en andere kleren door haar vingers had laten glijden, in voortdurende staat van bijna religieus ongeloof. Waar ze zich had laten bespuiten met monsters parfum uit kristallen flacons, eveneens zomaar lippenstift opgedaan kreeg. Totdat de verkoopsters met hun fotomodellenlook doorhadden wat voor vlees ze in de kuip hadden – een armlastige Oostblokvrouw met een hoofddoek – en haar vriendelijk gedecideerd verdere gratis cosmetische dienstverlening werd geweigerd.

De koude wind van zee was de stad in geraasd, deed de dakpannen rammelen. Het afvalpapier joeg ritselend door de straten. Lantaarnpalen zwiepten. Plots was er geen vogel meer te zien. Het middaguur had net geslagen. Maar het leek intussen wel nacht.

Mijn vader en Soenbad, de Armeniër, schoten het eerste het beste café naar binnen. Ze namen plaats aan een tafeltje bij het raam. Van de cognac stapten ze over op het bier. Zwijgend, de glazen naar hun lippen brengend, begonnen ze het spektakel buiten te bekijken; de pupillen kogelrond van verbijstering in hun eerst nog wegvluchtende ogen. Door de vitrage van de caféramen begluurden ze het Amsterdamse hoerenbedrijf. Net als in onze betonnen slaapdoos nabij de haven dreef alles hier op betaalde seks. De kleren van de voornamelijk mannelijke passanten werden door de wind plat tegen hun botten gedrukt. Hun botten met vlees. Op zoek naar warmte. Naar liefde. Naar genot. Mijn vader en de Armeen hadden vanaf hun positie een eersteklas zicht op drie vitrines aan de overkant. Drie vrouwen zaten er in het purperkleurige neonlicht op barkrukken, lonkend naar de
voorbijkomende kerels.

Zodra ze beet hadden sloten ze de gordijnen.

Vanuit het middenrif van de Armeniër was langzaam iets omhooggekomen. Een verbale vulkaanprop. Was dit nu vrijheid? Ze waren elkaar al eerder begonnen te tutoyeren. ‘Ivan Ottovitsj, is dit hier dan die zogeheten  kapitalistische vrijheid? Deze zwijnenstal?’

Mijn vader gaf zijn nieuwe kameraad gelijk.

De Armeniër mompelde dat zijn vrouw en twee dochters goddank in dat pension op hem zaten te wachten, zodat ze deze ontstellende vunzigheid niet hoefden te zien. Een geluk dat hij ze daar had achtergelaten. Hoe oud waren die stakkers op de krukken nu helemaal? Het waren eerder meisjes. Nog geen twintig. Drie jaar ouder dan zijn oudste dochter. Soenbad vroeg mijn vader of hij kinderen had. Hij antwoordde dat hij een zoon had.

Een zoon van elf, bijna twaalf.

‘Dank God dat je geen dochter hebt!’ sprak de Armeniër.

Mijn vader knikte weer.’

p. 38-39

Ik vind mijn lichaam terug
aan het einde van een supply chain
die non-stop in mij leegloopt.

Laat alles weer uit me vloeien.

Je kan mij uit de betaalzone halen
maar je kan de betaalzone niet uit mij halen.
De winkelvloer kleeft aan mijn binnenkant
absorbeert alles.

Zo volgepompt dat ik het internet niet nodig heb i’m already world wide
laat ik me sneller uitbuiten dan mijn schaduw

en droom een wereld
buiten deze zone
waar ik naar terugkeren kan
na het scannen van een barcode
of een vingerafdruk
(…)

Uit: ‘Betaalzone’

 

COLOUR FORECASTING AGENCY: Het is 2016.

De consument snakt naar gemoedsrust
verlichting van stress.
Hij eist herbergzame kleuren
die zijn hang naar geruststelling en veiligheid vervullen.

De kleuren van dit jaar: een gradiënt van Kwartsroze en Sereen
Blauw.
De consument zal moeilijk kunnen weerstaan
aan de inherente balans
tussen de warme omhelzing van de roze kleurtoon
en de verkoeling van het rustgevende blauw
een combinatie die zowel connectie en welzijn reflecteert
als een kalmerend gevoel van harmonie.’

Uit: ‘Colour Management’

 

De supply chain manager weet
dat je katoenplant
niet kan spellen zonder klant
en ook niet zonder $$$.’

Uit: ‘Supply Chain Management’

Stap 4: De lakmoesproef

In stap 3 heb je geëxperimenteerd door verschillende perspectieven op de neoliberale ideologie te verkennen. Je hebt meer zicht gekregen op de elementen van strijd in de maatschappelijke orde en je weet nu hoe macht en vrijheid op elkaar inwerken. In deze stap pas je die kennis toe op een specifieke vorm van maatschappelijke strijd die gevoed wordt door het vrije-markt-denken: gentrification.

Gentrification is een proces waarin wijken in steden ontwricht worden doordat stadsbestuurders en projectonwikkelaars de waarde van de huizen in die wijken kunstmatig omhoog krikken door te investeren in de culturele voorzieningen in die wijk (cafés, parken, clubs, ateliers). Door de waardestijging van die huizen worden de oorspronkelijke bewoners uit hun huizen gedreven, omdat ze de huur niet meer kunnen betalen of omdat hun sociale huurwoning gesloopt wordt nadat een projectontwikkelaar de grond gekocht heeft. Vervolgens nemen nieuwe bewoners met meer geld hun plaats in. In de praktijk betekent gentrificatie ook vaak dat een diverse groep van wijkbewoners gedwongen plaats maakt voor een veel minder diverse, vooral witte groep nieuwkomers.

In deze stap onderzoek je twee vormen van ideologiekritisch schrijven over gentrificatie. Vervolgens verwoord je zelfstandig een standpunt over deze kwestie.

Opdrachten

  1. In ‘Een koffiebar met een Duitse naam’ uit de bundel Een modern verlangen (2021) van Hanna Bervoets maak je kennis met gegentrificeerde woonwijk. Lees fragment 4 hieronder en beschrijf in je eigen woorden hoe Bervoets de strijd tussen oude en nieuwe bewoners verbeeldt.
  1. Een fervent tegenstander van gentrificatie is de Amsterdamse columnist en rapper Massih Hutak. In de track ‘5711’ verzet hij zich tegen de ontwikkelingen op de woningmarkt. Hoe doet hij dat in deze videoclip? Geef zowel visuele als tekstuele voorbeelden en koppel deze aan de drie instrumenten agonisme, hegemonie en vrijheid.
  1. Schrijf nu op basis van je bevindingen bij opdracht 1 en 2 van deze stap een betoog van ca. 500 woorden waarin je de volgende stelling verdedigt of verwerpt:

Literaire teksten kunnen zowel een spiegel als een venster bieden op het proces van gentrificatie zoals dat zich in sommige Nederlandse wijken voltrekt.

Gebruik in je antwoord de termen ‘agonisme’, ‘hegemonie’ en ‘vrijheid’.

‘Hai hai,’ groet de vrouw met de teckel in het voorbijgaan, en achter haar loopt de man met de boxer, allemaal al klaar met hun rondje. ‘Hoe is het met z’n pootje?’ vraagt Ben de man met de boxer, en er gaat een duim omhoog. Zelfs de vrouw met de husky is alweer op weg naar huis. Hij ziet haar in de verte het park uitkomen. De vrouw met de husky zegt nooit gedag, om de een of andere reden wendt ze bij het passeren steevast haar hoofd af, de husky trippelt zijn Florence dan hooghartig voorbij. Of die vrouw ook dit keer wegkijkt weet hij niet, Ben richt zijn blik naar de grond, naar de kont van zijn hond, hij vindt het zielig ook, zo’n sneeuwhond in Nederland – hoe heet heeft dat beest het wel niet in de zomer? ‘Je moet het niet willen voor je hond,’ zei hij laatst tegen de man met de boxer,
en hij had wel willen weten of de vrouw met de husky hem ook negeerde maar hij vroeg het niet, hij zou kleinzerig lijken en dat is hij absoluut niet, het zegt ook meer over die vrouw dan over hem: zíj is nieuw hier. En het is niet zo dat de nieuwelingen per definitie geen gedag zeggen, maar als een hondeneigenaar niet groet, dan is het wel altijd een nieuweling. En of iemand nieuw is, dat kan hij dan weer aan de hond zien. Neem de teckel. Daar kan zowel een oude als een nieuwe bewoner achter lopen. Maar is de teckel zwart, dan zul je zien dat hij hier al een tijdje woont. Heeft het beestje vlekken daarentegen, van die witte kringen die sommige varkens ook hebben, dan is zijn baasje hier waarschijnlijk net komen wonen: de nieuwelingen vinden vlekken wel apart. Ze lopen ook steevast  met jónge honden, en nooit boxers, boomers of yorkies – ook de chihuaha ontbreekt al een tijdje binnen de nieuwe aanwas, nee, liever kopen de nieuwelingen een bordercollie. Of een labradoodle of een husky; zo groot zijn hun huizen, blijkbaar, dat ze al te kleine hondjes kwijtraken. En hebben ze al een dwergpoedel, dan knippen ze die niet als een poedel, maar laten ze het dier gewoon om de zoveel maanden kaalscheren: chic geknipte poedels vinden ze niet chic, en dan heb je er nog die zo’n grootogige pluizenbol uit Spanje of Roemenië laten overkomen – nooit een goed idee, weet hij, die beesten beginnen al te grommen naar de eerste de beste auto, wat wil je, die dieren hebben
trauma’s, zijn geslagen met stokken, dat vergt geduld en begrip maar – en dat is ook zoiets – die nieuwelingen kunnen helemaal niet met honden omgaan.

Kijk, daar heb je de man met het vuilnisbakkie, en daar gaat Angela met haar terriër, maar dat meisje daar, die is dus nieuw. Die laat haar gevlekte teckel gewoon een gat wroeten bij de rozenstruiken, en nu wil het dier natuurlijk niet meer lopen, die wil graven, zo zijn teckels – kijk dat kind daar nou hulpeloos staan. Hij zou haar bijna willen helpen. Als je gewoon doorloopt, zou hij willen zeggen, je rug naar het dier keert, dan komt hij vanzelf achter je aan. Maar hij laat het, loopt het meisje zwijgend voorbij: die zit niet te wachten op zijn advies, het is ook niet zijn verantwoordelijkheid – dan voelt hij Florence trekken, hij ziet dat haar poten tegen de knieën van een jongen heeft gezet. ‘Ho, pas op! – dit is uitzonderlijk. Normaal gesproken doet Florence dit uitsluitend bij vrouwen.

‘Sorry! Ze doet niks. Heb je soms een lekker luchtje op?’

De jongen lacht, lijkt in verlegenheid gebracht.

‘Mijn hond vindt je lief, blijkbaar.’

‘Oké,’ zegt de jongen zacht, en hij lacht opnieuw zijn mysterieuze lach. Ben kent deze jongen niet.

Maar hij ziet er niet uit als een nieuweling.

p. 19-21

Stap 5: Het vrije experiment

In het vrije experiment is er ruimte om op een creatieve manier met het onderwerp van deze proef om te gaan. Bekijk de opdracht hieronder en geef je creativiteit de vrije loop!

Opdrachten

  1. Denk na over een strijd tussen maatschappelijke groepen die jou persoonlijk aan het hart gaat. Dat kan van alles zijn: spanningen tussen buurtbewoners, arm en rijk, wit en mensen van kleur, hetero’s / cis-mensen en queers, mannen en vrouwen, jong en oud, het Westen en het Mondiale Zuiden etc. Schrijf vervolgens een creatieve tekst in een genre naar keuze (kort verhaal, blog, gedicht, raptekst) waarin je de literaire middelen van dat genre optimaal gebruikt om die strijd te verbeelden. Denk na over de mate waarin jouw tekst een reflectie (spiegel) of kritiek (venster) gaat zijn op de situatie die je beschrijft. Laat je inspireren door de voorbeelden die je in deze proef hebt leren kennen: zo hebben we van Hanna Bervoets geleerd dat je een verhaal over gentrificatie kunt vertellen door in te zoomen op de honden die in de wijk worden uitgelaten. Veel schrijfplezier!