Hoe werkt het?

Structuur
In ieder veld doorloop je vijf stappen:

  1. De voorbereiding
  2. De instrumenten
  3. Het experiment
  4. De lakmoesproef
  5. Het vrije experiment

Noteer je antwoorden op de vragen in een Wordbestand, succes!

Woord vooraf
Om meer over wetenschappelijk onderzoek en de Nederlandse literatuurgeschiedenis te weten te komen, verricht je veldwerk in teksten uit verschillende periodes. De focus ligt daarbij steeds op de manier waarop literaire teksten de toekomst verbeelden. Elke stap bevat tekst die wordt afgewisseld door opdrachten. Omdat voor wetenschappelijk onderzoek veel bronnen nodig zijn en op allerlei plekken waardevolle informatie te vinden is, lees of bekijk je bij iedere stap ook teksten van andere webpagina’s. Soms via een directe link of noot in de tekst, soms ga je ook zelf op zoek. Er zijn ongetwijfeld ook termen waar je meer over wilt weten waar geen link staat. Laat dat je er niet van weerhouden om zelf op onderzoek uit te gaan!

Ga naar stap 1

Stap 1: De voorbereiding

Literatuur en de verbeelding van de toekomst
Begin 2017 schoot de klassieke roman 1984 van de Britse schrijver George Orwell (1903-1950) plots naar plaats 1 in de bestsellerlijst van Amazon.

Een verklaring voor de plotselinge vraag werd gezocht in de recente benoeming van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten. Meer precies werd gewezen op het gebruik van de term alternative facts door een adviseur van Trump, die de term gebruikte om – tegen de officiële cijfers in – vol te kunnen houden dat Trumps inauguratie beter bezocht was dan die van diens voorganger Obama. Orwells bijna zeventig jaar oude roman 1984 leek ineens dé passende beschrijving te bieden voor wat er op dat moment gebeurde: ‘1984 suddenly feels all too familiar’, aldus de New York Times.

Literatuur is een medium bij uitstek om toekomstscenario’s te verbeelden. Het voorbeeld van de hernieuwde populariteit van Orwells 1984 laat zien dat een literaire tekst niet alleen iets zegt over de (cultuur)historische context waarin de tekst tot stand kwam. 1984 werd geschreven in 1948, toen angst voor totalitaire staten zoals die van Hitler en Stalin alomtegenwoordig was. Ook laat het zien dat de receptie van zo’n tekst heel veel zegt over de heersende fantasieën en angsten voor de toekomst zoals die leven bij een bepaald lezerspubliek – in dit geval: het Amerikaanse lezerspubliek anno 2017.

Opdracht 1

  1. Bekijk twee recensies van de Nederlandse vertaling van Orwells 1984 uit 1950 in het Gereformeerd gezinsblad en in de Gooi- en Eemlander. Hoe wordt de roman in deze recensies geïnterpreteerd als een uiting van zijn tijd?
  2. Lees vervolgens de bespreking van 1984 door Rob Kroes in het literaire tijdschrift Maatstaf (tot en met de tweede alinea van p. 55) en bekijk dit artikel over een stripversie van 1984 in De Telegraaf. Op welke manier sluit de roman volgens deze stukken aan bij de actualiteit van de jaren tachtig?
  3. Zie je in de reacties uit de jaren vijftig, jaren tachtig en die uit de New York Times van 2017  overeenkomsten? Of vooral verschillen? Denk daarbij ook aan de specifieke verhaalelementen die worden uitgelicht (thematiek, motieven): zijn dat steeds dezelfde of steeds verschillende elementen?
  4. Waarom spreekt het verhaal van Orwell bij verschillende generaties tot de verbeelding denk je?

In dit veldwerk verken je het onderzoeksgebied van de toekomstliteratuur. Dit onderzoeksveld baseert zich op het genrevraagstuk: wat wordt verstaan onder toekomstliteratuur? Wat zijn de genrekenmerken, en waarin onderscheidt het zich van andere genres? Speciale aandacht gaat uit naar hoe dit genre vorm krijgt en kreeg in de Nederlandse literatuur.

Naast de genreproblematiek wordt in dit onderzoeksveld aandacht besteed aan de specifieke manieren waarop auteurs narratieve vorm geven aan het beeld van de toekomst en wordt er een beroep gedaan op je interpretatieve en analytische vaardigheden: zijn er terugkerende thema’s en motieven te herkennen in toekomstliteratuur? Hoe worden plaats en tijd van handeling weergegeven? Steeds zal ook de cultuurhistorische duiding van dit type teksten meespelen: hoe kunnen we fictieve toekomstbeelden bestuderen als vensters op het heden en verleden?

Opdracht 2

In 2017 stelde Auke Hulst de bloemlezing Als dit zo doorgaat samen, met toekomstverhalen van ruim twintig Nederlandse auteurs. Lees de opening van het verhaal dat Daan Heerma van Voss schreef.

  1. Hoe weet je dat het om een toekomstbeeld gaat? Welke signalen geeft de tekst?
  2. Herken je ook signalen die inzicht geven in de actuele geschiedenis? Welke dan? Hoe helpt de paratekst (in dit geval de cover en flaptekst) je bij het detecteren van actuele referenties? Herken je daarnaast andere, historische referenties?
  3. Wat zou je moeten doen of waar zou je zoeken om meer te weten te komen over mogelijke actuele en/of historische referenties?
  4. Welke belemmeringen werpen zich op als je referenties wilt detecteren in historische toekomstliteratuur die op dat moment actueel waren, denk bijvoorbeeld aan De Betaafsche Republiek van Gerard Paape uit 1798 of het hierboven genoemde 1984 dat geschreven werd in 1948?

Opdracht 3

Het artikel ‘Nooit nu. Toekomstverbeelding in hedendaagse toekomstliteratuur’ werd gepubliceerd in het literair tijdschrift GPunt (mei 2018) door de Leuvense literatuurwetenschapper Thomas Pierrart. Lees het via zijn profiel op Academia.edu.

  1. Hoe wordt toekomstliteratuur in dit artikel gedefinieerd?
  2. Vanuit welke motivatie komt toekomstliteratuur volgens de auteur tot stand?
  3. Wat is volgens Pierrart de gangbare kijk op toekomstliteratuur, en wat is zijn alternatief? Noem een inzicht dat zijn benadering oplevert.

Mede door de grote hedendaagse publieke belangstelling kan de toekomstliteratuur ook in het Nederlandse taalgebied rekenen op meer wetenschappelijke belangstelling. Dit maakt het thema van dit veldwerk een spannend, nieuw gebied waarin nog veel uit te zoeken en te ontdekken is.

Stap 2: De instrumenten

In deze stap word je in grote lijnen vertrouwd gemaakt met het literatuurwetenschappelijke debat over toekomstliteratuur waarin onder meer de vraag naar definiëring van het genre een heet hangijzer vormt. Daarnaast worden enkele centrale begrippen geïntroduceerd uit het literatuurhistorische onderzoek naar toekomstliteratuur. In de volgende stap ga je zelf met de begrippen aan de slag.

Het genredebat
Literaire teksten waarin een beeld wordt gegeven van een te verwachten toekomst bestaan al veel langer dan de twintigste en eenentwintigste eeuw. De specifieke literatuurwetenschappelijke aandacht voor toekomstliteratuur is echter relatief laat op gang gekomen.

In de Nederlandse literatuurstudie is het de literatuurwetenschapper J.A. Dautzenberg die in de jaren 1980 als een van de eersten systematisch onderzoek verricht naar het genre van de toekomstliteratuur en specifiek ‘science fiction’. De veronachtzaming van het genre – door Dautzenberg veelbetekenend ook wel ‘triviale lectuur’ genoemd – hing voor een groot deel samen met de manier waarop toekomstromans lang als ‘mindere literatuur’ of simpelweg als ‘lectuur’ werden geëvalueerd. Nog in 2017 verwijst Martijn Lindeboom in een speciaal nummer van Tirade over 'science fiction' naar de lage waardering van toekomstliteratuur.

Het genre van de toekomstliteratuur wordt aanvankelijk smal gedefinieerd. Het spitst zich dan toe op teksten waarin (kosmische) onontdekte gebieden de plaats van handeling vormen en waarin de toekomst de tijd van handeling is. Anderzijds zijn er onderzoekers die toekomstliteratuur juist als onderdeel van een breder geheel willen zien. Het wordt dan als een subgenre opgevat van de ‘fantastische literatuur’. Daaronder vallen literaire werken die gangbare rationele wereldbeelden (lijken te) doorbreken, zoals Mary Shelleys beroemde ‘gothic novel’ Frankenstein (1818) en Jules Verne’s imaginaire reisverhaal Voyage au centre de la terre (1864).

Opdracht 1

Lees het lemma ‘toekomstliteratuur’ in het Algemeen Letterkundig Lexicon.

  1. Hoe definieert het lemma ‘toekomstliteratuur’, smal of breed?
  2. Welk probleem signaleert het lemma met betrekking tot het onderscheid tussen toekomstliteratuur en science fiction? Vergelijk daartoe ook het lemma ‘toekomstliteratuur’ met het lemma ‘science fiction’.
  3. Welke twee typen toekomstverbeeldingen onderscheidt het lemma ‘toekomstliteratuur’ in de eerste alinea op basis van inhoudelijke gronden? Onder welk type zou je de bloemlezing van Auke Hulst scharen, en waarom?

Je kunt je afvragen hoe nuttig het is om tot een strikte afbakening van genres te willen komen. Niet alleen zijn er verschillende manieren om genres en subgenres zoals toekomstliteratuur en science fiction van elkaar te onderscheiden, ook overlappen de genres nogal eens, zoals zichtbaar werd in de vorige opdracht. Toch is het van belang bewust te zijn van de genreproblematiek. Genreclassificaties sturen namelijk de manier waarop we literaire teksten lezen én wat we van een tekst verwachten (plezier, spanning, troost, kennis, etc.). De manier waarop je het genre definieert maakt bovendien veel uit voor de vragen die je stelt aan de tekst.

De verschillende genre-aanduidingen representeren met andere woorden ieder een eigen historische traditie met eigen, specifieke fascinaties. Het imaginaire reisverhaal sluit bijvoorbeeld aan bij de achttiende-eeuwse fascinatie voor de ontdekking van nieuwe continenten en de lotgevallen van reizigers op zee. Het imaginaire reisverhaal bood daarnaast een uitstekende presentatievorm voor de verbreiding van verlichte ideeën omtrent opvoeding, religie, economie en staatsbestuur.

Opdracht 2

Lees op Literatuurgeschiedenis.nl het lemma over Krinke Kesmes (1708), een vroeg imaginair reisverhaal geschreven door Hendrik Smeeks.

  1. Hoe maakt het ‘imaginaire’ karakter van het verhaal kritiek op de huidige tijd mogelijk en waar bestaat die kritiek uit?
  2. Waarom is Krinke Kesmes tegelijkertijd een typische uiting van de oorspronkelijke lezersperiode te noemen? De oorspronkelijke lezersperiode is de term die Thomas Pierart gebruikt voor de tijd waarin de roman verscheen.

Onder invloed van baanbrekende technologische en wetenschappelijke vernieuwingen in de eerste helft van de twintigste eeuw en naoorlogse jaren verplaatst de aandacht van fictieve aardse gebieden naar verzonnen of nog onontdekte kosmische gebieden. In de bloemlezing De stenen bloedzuiger; mysterieuze toekomstverhalen (1957) samengesteld door Sybren Polet vinden we bijvoorbeeld geen primitieve stammen zoals bij Smeeks, maar veeleer buitenaardse intelligenties.

In hedendaagse toekomstliteratuur blijven auteurs vaak weer dichter bij huis. In een toekomstroman als Efter (2016)van Hanna Bervoets zijn het niet de kosmische expansies maar de mogelijke sociale gevolgen van wetenschappelijke vernieuwingen die centraal staan. Dit type literatuur wordt ook wel aangeduid als ‘speculatieve fictie’.

De keuze voor een bepaald genrebegrip bepaalt dus voor een belangrijk deel de inhoudelijke of thematische focus van je analyse. Bestudeer je Orwells 1984 binnen het kader van ‘science fiction’ dan zijn de geavanceerde controletechnieken die De Partij ontwikkelt een logische onderzoeksfocus. Welke technieken maken dit regime mogelijk? En in hoeverre hebben de beschreven surveillancemethoden nog een toekomsteffect op de lezer van nu? Plaats je de roman in het kader van speculatieve fictie dan zal de focus eerder liggen op het sociale effect van dit soort technieken op het welzijn van de burgers van Oceanië. Is de mens uiteindelijk beter of slechter af wanneer hij/zij wordt gecontroleerd?

Utopische of dystopische toekomst?
Hoe genretermen verschillende associaties oproepen en sturend kunnen zijn in het lezen van of onderzoek doen naar toekomstliteratuur valt te illustreren aan de hand van de aan elkaar tegengestelde begrippen ‘utopie’ en ‘dystopie’ (je bent ze in de opdrachten al tegen gekomen). Het inzetten van deze begrippen leert je als onderzoeker veel over hoe op een bepaald moment over de implicaties van nieuwe politieke, maatschappelijke of technologisch-wetenschappelijke ontwikkelingen wordt gedacht: bij het moment van verschijnen van een toekomstroman, maar juist ook in de eeuwen of decennia daarna.

Opdracht 3

  1. Welke associaties roepen de begrippen utopie en dystopie bij je op?
  2. Kun je voorbeelden noemen van utopische of dystopische voorstellingen (in teksten, films, series, muziek…)?

Het woord ‘utopie’ is een vinding van de Britse schrijver Thomas More, die in Utopia (1516) een fictieve geïdealiseerde wereld beschreef. De term komt uit het Grieks en speelt in op de ambiguïteit tussen ‘ou-topos’ (met ou als negatie, dus een niet bestaande plaats) en ‘eu-topos’ (met eu als het goede, dus een gelukkige samenleving). Meer informatie over More en zijn werk vind je in de humanistische canon en in deze recensie van het boek Koning van Utopia (2016), waarin filosoof Hans Achterhuis betoogt dat het te eenvoudig is om te stellen dat More’s Utopia alleen maar een ideale samenleving presenteert.

Het begrip utopie verwijst sinds More naar zo’n gedroomde samenleving. In het geval van utopische literatuurdragen de beschrijvingen vaak een politieke of sociale vooruitgangsidee uit. Na de Eerste Wereldoorlog verschijnen utopieën met een steeds somberder en pessimistischer karakter waarbij ideologieën tot in het absurde worden doorgedreven en daarmee bekritiseerd. Onder invloed van totalitair-politieke stelsels of van de snelle ontwikkeling van techniek schetst deze literatuur een beeld van de mens die de dupe wordt van wat zijzelf teweeg heeft gebracht. Het begrip dystopie (of ‘kritische utopie’) wordt dan gebruikt om dit soort literatuur, die vaak een waarschuwend karakter heeft, aan te duiden.

Opdracht 4

Lees het volgende fragment uit de Metamorfosen van de Romeinse auteur Ovidius (43 v. Chr. – 18 n. Chr.), vertaald door Vondel:

De gouden tijd kwam eerst tevoorschijn, die gezind
tot deugd, uit hare aard rechtvaardheid bemint.
[…]
Het was gedurig lente, en ’t westewindekijn
met lauwe adem streelde in held’re zonneschijn
de bloemen, die vanzelf uit d’aarde geurig sproten.
De kei teelde ongebouwd, gewillig, onverdroten
het welig veldgewas. Het veld schonk onvermoeid
de zwangere korenaar. De melk en nectar vloeit
als water. D’eik in ’t wild scheen honingdauw te geven.

  1. Wat maakt in deze voorstellingen precies het utopische element uit? Aan welk prototypische utopie doet dit fragment je denken?
  2. Lees nu het bijbehorende lemma op Literatuurgeschiedenis.nl, waarin dit gedichtfragment wordt verbonden aan de bloeiende 17e eeuw. Hoe interpreteerden 17e-eeuwers – volgens dit lemma – de door Ovidius beschreven utopie in het licht van de eigen tijd? En hoe deden de 19e-eeuwers dat?
  3. Reflecteer op het utopische of dystopische gehalte van de term ‘Gouden Eeuw’ voor de huidige tijd?

Ruimte en extrapolatie: de toekomst narratief vormgeven
Zoals duidelijk werd zijn de conceptuele begrippen utopie en dystopie nuttig om te achterhalen hoe er op een bepaald moment over de implicaties van nieuwe ontwikkelingen wordt gedacht. Ook helpen zij om verschuivingen in de receptie daarvan te detecteren: wat het ene moment als utopisch of ideaal geldt, kan op een ander moment juist als dystopisch gezien worden. More wilde in zijn Utopia laten zien hoe de wereld volgens hem ingericht moest zijn, dit neemt niet weg dat een eigentijdse filosoof als Hans Achterhuis hier heel anders over kan denken. Maar hoe geeft de literaire tekst nu precies vorm aan een utopisch dan wel dystopisch toekomstbeeld?

Als belangrijk analytisch element kwam hierboven het bepalende ruimtelijk aspect van toekomstliteratuur reeds naar voren. De ruimte waar het verhaal speelt is in toekomstliteratuur immers bepalend voor het handelingsverloop in de tekst. Heel simpel gezegd: zonder Oceanië geen 1984. Het bestuderen van verschuivingen in de ruimte van handeling kan vanuit transhistorisch perspectief bovendien inzicht geven in de manier waarop het genre van de toekomstliteratuur zich ontwikkelt door de tijd. Denk hier aan de verschuiving van aardse, onbewoonde eilanden in imaginaire reisverhalen naar kosmische werelden in science fiction. Worden aan de buitenaardse planeten dezelfde symbolische kenmerken toegekend als aan het verzonnen eiland?

Naast ‘ruimte’ is het analytische begrip ‘extrapolatie’ van nut om te doorgronden hoe een toekomstbeeld een intensivering is van het heden en reageert op contemporaine ontwikkelingen. Een mooie omschrijving van deze techniek geeft Harry Mulisch in De toekomst van gisteren (1972):

‘Het vandaag wordt een toekomstig karakter verleend door de tendensen van het vandaag te verlengen, te verhevigen, met als gevolg dat zogenaamde toekomstvisies en –visioenen nog veel hedener zijn dan het heden, waarin zij zijn ontstaan.’ (p.110-111)

De techniek van extrapolatie creëert een afstand tot het heden waardoor het mogelijk wordt dat heden kritisch te benaderen.

Hieronder vind je een overzicht van de in deze stap geïntroduceerde begrippen die in dit veld centraal staan.

Utopie/dystopie
‘Een utopie is een verzonnen, ideale samenleving, een dystopie representeert juist het tegenovergestelde: een negatieve toekomstige samenleving. ‘
Genre
‘Verzameling van teksten die, op grond van inhoudelijke en/of formele overeenkomsten, onder een gemeenschappelijk noemer gebracht kunnen worden. Het gaat daarbij om een dynamische categorisering, niet om een statische indeling. ‘
Ruimte
‘Een begrip uit de verteltheorie ter aanduiding van de locatie, de plaats waar of de omgeving waarin de handeling of geschiedenis van een literair werk zich afspeelt.’
Extrapolatie
‘Het verlengen, intensiveren of uitbreiden van, in het heden aanwezige, ontwikkelingen of ideeën naar een denkbeeldige toekomst.’
In de volgende stap analyseer je met behulp van deze begrippen een toekomstroman uit de negentiende eeuw.

Stap 3: Het experiment

In deze stap ga je zelf aan de slag met de in stap 2 aangeboden instrumenten. Als casus nemen we de discussie rond de vertaling van Bellamy’s toekomstroman Looking Backward (1888) vertaald door Frank van der Goes als Het jaar 2000 (1890). De aanpak die hier wordt geïntroduceerd kun je naderhand gebruiken in stap 4 wanneer je zelfstandig enkele casussen gaat uitdiepen en met elkaar gaat vergelijken.

Casus: Looking Backward (1888) in Nederland
De toekomstroman Looking Backward (1888) van de Amerikaanse auteur Edward Bellamy werd al kort na publicatie een internationale bestseller. Het werd in meer dan vijftien talen vertaald. Frank van der Goes, redacteur van De Nieuwe Gids, tekende voor de Nederlandse vertaling die in 1890 onder de titel Het jaar 2000 het licht zag.

Looking Backward vertelt het verhaal van de welgestelde Julian West, woonachtig in Boston. Julian kampt met slaapproblemen en roept de hulp in van een hypnotiseur. Deze brengt hem in 1887 in slaap waarop Julian pas in het jaar 2000 wakker wordt. Daar wordt hij door verbaasde bewoners ondervraagd over de grote verschillen tussen zijn negentiende- en hun twintigste-eeuwse maatschappij.

Opdracht 1

Lees de introductie van Looking Backward (eerste editie) online op archive.org.

  1. Waarom wordt volgens de introductie gekozen voor de vorm van fictie (‘romantic narrative’)?

Lees nu het ‘Voorbericht bij de Tweede Druk’ van Frank van der Goes via de DBNL.

  1. Waarom dient men Bellamy volgens Van der Goes niet te beoordelen als een ‘dichter of wijsgeer’? Hoe dient men het boek wel te waarderen volgens hem?

Lees vervolgens het eerste hoofdstuk uit Het jaar 2000.

  1. Hoe wordt de toekomst (het vertelheden, eind twintigste eeuw) gepresenteerd, als een utopie of als een dystopie? Welke utopische of dystopische elementen herken je?
  2. Welk beeld gebruikt de auteur in hoofdstuk 1 om de sociale organisatie van de negentiende eeuw te karakteriseren? Waarom komt dit beeld op de twintigste-eeuwers vreemd over? Met andere woorden: welke negentiende-eeuwse ontwikkeling wordt er in de gelezen passages geëxtrapoleerd? Raadpleeg bestaande literatuurhistorische overzichten zoals Ruiter & Smulders, Literatuur en moderniteit om een antwoord op deze vraag te formuleren.
  3. Welke maatschappijkritiek ligt er ten grondslag aan de toekomstvoorstelling die Bellamy hier presenteert?

 

De vertaling van Frank van der Goes ontketende in Nederland een heftige polemiek die zich toespitste op de vraag of, en hoe, de kunstenaar kon bijdragen aan een betere, toekomstige maatschappij. Dit vraagstuk bleef de culturele wereld in de jaren negentig van de negentiende eeuw (en daarna) nog lang bezighouden. De verschillende posities die werden ingenomen in dit debat komen mooi naar voren in de receptie van Het jaar 2000. Zoals in stap 1 al aan de orde werd gesteld, zegt de receptie van een tekst veel over de heersende fantasieën en angsten voor de toekomst zoals die leven bij een bepaald lezerspubliek. De receptie van Het jaar 2000 biedt hiervan een goed voorbeeld.

Opdracht 2

Lees de bespreking van de theoloog, taalkundige en kunsthistoricus Allard Pierson over Van der Goes’ vertaling van Bellamy’s Looking Backward in De Nieuwe Gids 6 (1891).

  1. Wat is Piersons oordeel over de tekst? Wat waardeert hij wel, en wat niet?
  2. Tot welk genre behoort deze tekst volgens Pierson? Let daarbij ook op de opmerkingen die hij maakt over het lezerspubliek voor wie het werk volgens hem is bedoeld.
  3. Kijk nog eens naar je antwoord op opdracht 1 bij stap 2. Hoe verschilt Piersons opvatting van toekomstliteratuur hier van de typering van toekomstliteratuur zoals gegeven in het lemma ‘toekomstliteratuur’ in het Lexicon van Literaire Termen? Hoe helpt dit verschil om Piersons waardering voor Het jaar 2000 beter te begrijpen? Denk hierbij ook aan wat in stap 2 werd opgemerkt over de lage waardering van het genre toekomstliteratuur (met name science fiction).

In een open brief aan Frank van der Goes is collega-schrijver Lodewijk van Deyssel allerminst enthousiast over Het jaar 2000 en de daarin gepresenteerde idealistische toekomstmaatschappij. Hij vraagt zijn vriend:

‘ (…) in naam van alles wat uw persoonlijkheid verbindt aan Kunst en Gedachte, in naam van uw toebehooren aan onze heerlijke jeugdige Literatuur, in naam van uw genegenheid voor uw vrienden-kunstenaars, in naam van alles wat wij allen te-samen hebben gewild en gehoopt en gedroomd en verlangd (…) wil ik u vragen: of gij dat boekje van Bellamy en de daarin voorgestelde toekomst-wereld MOOI vindt.’

Achter deze vraag blijkt een totaal andere visie op het socialisme en de rol die kunstenaars kunnen spelen in het vormgeven van een betere maatschappij schuil te gaan. De roman In het jaar 2000 werkte wat dat betreft als een katalysator, schrijven Jan Bank en Maarten van Buuren in ‘Utopisten en socialisten’: ‘De roman dwong Nederlandse intellectuelen in het algemeen en de redactie van De Nieuwe Gids in het bijzonder, kleur te bekennen in de sociale kwestie.’

Opdracht 3

Lees de brief van Van Deyssel in De Nieuwe Gids (1891).

  1. Waarom representeren socialisme en kunst volgens Van Deyssel twee onverenigbare beginselen?
  2. Wat is volgens Van Deyssel de rol van de kunstenaar, en hoe zou die veranderen als er een socialistische maatschappij zou komen zoals die in Looking Backward? Lees ter achtergrond bij deze vraag ‘De wetenschappelijke egalitarist: Van der Goes’ en ‘De artiest-aristocraat: Van Deyssel’ in Ruiter & Smulders.

Voor Van Deyssel lag de ideale samenleving dus niet in het pro-moderne maatschappijbeeld uit Het jaar 2000. Dit gold ook voor zijn tijdgenoot Fredrik van Eeden. Anders dan Van Deyssel echter zoekt Van Eeden naar een synthese en naar een kunst die zowel maatschappelijk gericht als spiritueel was. Hoe zag de ideale samenleving er volgens Van Eeden uit? In zijn project Walden gaf Van Eeden vorm aan zijn opvattingen van een utopische leefgemeenschap.

Opdracht 4

  • Lees het artikel ‘Walden: het utopia van schrijver Fredrik van Eeden’ op Historiek.net.
  • Lees het lemma ‘de gehele mensheid’ op literatuurgeschiedenis.nl.
  • Lees Van Eedens notitie uit januari en van 13 mei uit het ‘Waldendagboek’ en het bijbehorende commentaar daaronder.

Vergelijk met gebruikmaking van term ‘ruimte’ de utopie van Het jaar 2000 en Walden. Maak gebruik van de referentie naar Henry Thoreaus filosofische werk Walden, de belangrijkste inspiratiebron die Van Eeden noemt voor zijn Walden-project.

In deze opdracht heb je onderzoek gedaan naar de manier waarop auteurs aan het eind van de negentiende eeuw de toekomst vormgeven en becommentariëren. Uit de hier bestudeerde voorbeelden bleek een buitengewoon positieve mentaliteit, de verworvenheden van industrialisering en nieuwe productiemogelijkheden voedde het denken over de ideale maatschappij. Tevens bleek dat iedere utopische voorstelling niet zonder de nodige maatschappijkritische of dystopische kanttekeningen bestond. De receptie bleek tot slot een vruchtbare bron om verschillende standpunten ten aanzien van de heersende toekomstverbeelding in kaart te brengen.

In de volgende stap breid je je onderzoek uit naar andere periodes uit de literatuurgeschiedenis. In stap 4 vind je casussen die je op een vergelijkbare manier kunt benaderen als in deze stap. Hieronder geven we de benadering nog eens weer in een handig overzicht.

Analyse

  • Waar wordt de toekomst geprojecteerd: in een nabije of verre toekomst, in de vertrouwde of in een andere maatschappij/wereld? (verhaalelement: ruimte)
  • Hoe wordt de toekomst gepresenteerd, als een utopie of dystopie, of beide?

Contextualisering

  • Welke contemporaine maatschappelijke, culturele of politieke ontwikkelingen worden in de tekst geëxtrapoleerd? (cultuurhistorische context)
  • Hoe wordt de tekst en het daarin gepresenteerde toekomstbeeld gewaardeerd (receptie)? En wat vertelt de receptie over de wijze waarop, op een bepaald moment, over contemporaine ontwikkelingen wordt gedacht?
  • In hoeverre speelt de genreproblematiek een sturende rol in de receptie?


Stap 4: De lakmoesproef

Het onderzoek in de vorige stap concentreerde zich op toekomstliteratuur van eind negentiende eeuw. In deze stap worden diverse teksten aangeboden die bestudering van toekomstverbeeldingen in andere periodes mogelijk maakt.

Doel is dat je uiteindelijk in stap 5 zelfstandig een vergelijkend onderzoek uitvoert naar de wijze waarop auteurs door de tijd heen een beeld van de toekomst vormgeven en becommentariëren. In voorbereiding daarop verken je in deze stap verschillende periodes. In stap 5 kies je twee casussen om te vergelijken. Een van die casussen mag ook een in stap 2 of stap 3 behandelde tekst zijn, bijvoorbeeld de Beschrijvinge van het magtig Koninkryk Krinke van Kesmes van Smeeks of Het jaar 2000 van Bellamy/Van der Goes.

Je kunt alle onderzoeksmogelijkheden kort bekijken, en voor de werken van je keuze alvast aantekeningen maken aan de hand van dezelfde vertrekpunten als in stap 3. Je hoeft dit niet in te leveren, maar kunt het goed gebruiken voor stap 5. Je kunt een proefanalyse van één casus uitwerken ter voorbereiding op de eindopdracht.

Hier nogmaals de vertrekpunten uit stap 3.

Analyse

  • Waar wordt de toekomst geprojecteerd: in een nabije of verre toekomst, in de vertrouwde of in een andere maatschappij/wereld? (verhaalelement: ruimte)
  • Hoe wordt de toekomst gepresenteerd, als een utopie of dystopie, of beide?

Contextualisering

  • Welke contemporaine maatschappelijke, culturele of politieke ontwikkelingen worden in de tekst geëxtrapoleerd? (cultuurhistorische context)
  • Hoe wordt de tekst en het daarin gepresenteerde toekomstbeeld gewaardeerd (receptie)? En wat vertelt de receptie over de wijze waarop, op een bepaald moment, over contemporaine ontwikkelingen wordt gedacht?
  • In hoeverre speelt de genreproblematiek een sturende rol in de receptie?


De verschillende onderzoeksopstellingen vind je in onderstaande uitrolmenu’s:

Deze proefopstelling gaat over toekomstliteratuur uit de achttiende eeuw.

Primaire literatuur

  • Arent Fokke Simonz, Het toekomend jaar drie duizend (1792).
    Online te lezen via Project Gutenberg. Een scan van de eerste druk van Het toekomend jaar drie duizend is te raadplegen via Delpher.

Secundaire literatuur: handvatten voor contextualisering

Receptie en genredebat

Cultuur- en literairhistorische achtergrond, utopische/dystopische elementen:

  • Lemma over Arent Fokke Simonz op literatuurgeschiedenis.nl.
  • Inger Leemans & Gert-Jan Johannes. Worm en donder. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur: De Republiek 1700-1800. Prometheus, Amsterdam 2013.
  • Ivo Nieuwenhuis, ‘Van moralisme tot moddergooien. Geëngageerd schrijverschap in de late achttiende eeuw’. Vooys 2 (2018).
  • Voor studenten die werken met het handboek J.M. Keβler e.a., Leerboek Inleiding Letterkunde, Open Universiteit, Heerlen 2016: zie blok 3, hoofdstuk 1.


In deze proefopstelling staat toekomstliteratuur uit het interbellum centraal, in het bijzonder het werk van Ferdinand Bordewijk. Eén jaar voor Aldous Huxley zijn Brave New World (1932) Huxleys dystopische sciencefictionroman schetst een technologisch ver ontwikkelde toekomstige wereld. Daarin zijn de mensen gezond en gelukkig, maar het leven komt op het ‘buitenstaanderspersonage’ John over als betekenisloos. Brave New World had een grote invloed op Orwells 1984 en het sciencefictiongenre in het algemeen. uitbracht, verscheen in Nederland Bordewijks novelle Blokken. In 2018 werd de tekst van de novelle integraal verwerkt in de beeldroman die illustrator Victor Hachmang ervan maakte. Verschillende korte verhalen van Bordewijk, waaronder ‘Einde der mensheid’, kunnen tot de toekomstliteratuur gerekend worden.

Primaire literatuur:

  • F. Bordewijk, Blokken (1931) Dit boek is beschikbaar in iedere bibliotheek en eenvoudig te verkrijgen via de boekhandel of tweedehands (online) boekwinkel. Je kunt ook de in 2018 uitgekomen bewerking van Victor Hachmang gebruiken, de beeldroman Blokken. De mislukking van een Heilstaat.
  • Bordewijk, ‘Einde der mensheid’ in: De zigeuners(1959). Ook te vinden in Verzamelde verhalen (1986).

Secundaire literatuur: handvatten voor contextualisering

Utopisch/dystopisch gehalte en genredebat

Focus naargelang je invalshoek op de in de bronnen getypeerde utopische/dystopische elementen of het genredebat:

  • Lees het stuk over Blokken in hoofdstuk 5 van Ferdinand en Johanna, dubbelbiografie van schrijver F. Bordewijk en componiste J. Bordewijk – Roepman door neerlandica Elly Kamp. Onder het kopje ‘toekomstbeelden’ vind je ook een verwijzing naar Bellamy.
  • W.F. Hermans staat stil bij de vraag hoe Bordewijks Blokken past in het totale oeuvre van Bordewijk. Raadpleeg het artikel via de recensiebank Literom, deze databank is beschikbaar via je eigen (universiteits)bibliotheek.
  • In de voordracht van G. Groppo, ‘Bordewijk en de strijd om de jeugd’, op het Colloquium Neerlandicum van 1988 geeft deze meer context over Blokken, bijvoorbeeld over de relatie tot andere kunstvormen.

Ruimte versus tijd

  • In een vergelijkende nota kun je je bijvoorbeeld richten op de betekenis die één werk in verschillende tijdvakken heeft gehad (zoals je bij stap 1 in opdracht 1 hebt gedaan voor de betekenis van Nineteen Eighty-Four in de jaren vijftig, tachtig en tien). Voor de betekenis van Blokken in 2018 beluister je het interview met illustrator Viktor Hachmang, die de roman tot beeldroman bewerkte.
  • Wanneer je in je nota wilt focussen op de representatie en betekenis van ‘ruimte’ in de romanwerelden, let dan eens op de volgende vragen: in wat voor huizen wonen de personages? Wat voor bewegingsruimte hebben zij, en heeft die enige invloed op hun denkruimte? Voor Blokken lees je hierover in het Lexicon van Literaire werken. Let vooral op de argumentatie onder het kopje ‘context’.

In deze proefopstelling worden enkele naoorlogse teksten gepresenteerd die tot de toekomstliteratuur gerekend kunnen worden. Rein Blijstra was in de jaren na de Tweede Wereldoorlog een geliefde schrijver van korte verhalen in Nederland, waaronder ook een aantal toekomstverhalen. De naam van Sybren Polet viel al even in stap 1. Hij schreef verschillende toekomstteksten en stelde in de jaren vijftig twee bloemlezingen samen met vertaalde toekomstliteratuur.

Primaire literatuur

  • Rein Blijstra – ‘Het planetarium van Otze Otzinga’ (1962). (Vanaf 1 mei online beschikbaar via de DBNL)
  • Sybren Polet – ‘In de Arena’ (1987). (Vanaf 1 mei online beschikbaar via de DBNL)

Secundaire literatuur, handvatten voor contextualisering:

Genredebat, utopische literatuur

  • Blijstra schreef niet alleen toekomstliteratuur maar reflecteerde ook op de historische ontwikkeling van het genre in Nederland, zie Rein Blijstra, ‘De toekomst is bijna volgeboekt’ (1981).
  • In de jaren ’50 was dichter en schrijver Sybren Polet een van de eersten die vertaalde science fiction bundelde en uitgaf. Hoe kijkt Polet aan tegen het genrevraagstuk? Lees het interview met Polet in Maatstaf 16 (1968-1969).
  • In ‘Ander proza. Een historiese schets’ (1977) staat Sybren Polet stil bij de mogelijkheden van de roman en het begrip utopie, online op de website van tijdschrift Raster.
  • Een andere tekst waarin Sybren Polet reflecteert op toekomstverbeelding in literatuur is ‘De geboorte van een geest: een kadercollege’ (1974). (niet online beschikbaar)
  • Manuel van Loggem, New Worlds from the Lowlands: fantasy and science fiction of Dutch and Flemish writers (1982). Te vinden in universiteitsbibliotheken.

Receptie

  • De website Sybrenpolet.nl bevat een bibliografisch overzicht van alle besprekingen van Polets proza en poëzie. Bekijk de bibliografie.
  • Zoek recensies van het werk via Delpher of via Literom (bereikbaar via je eigen (universiteits)bibliotheek).

Sinds 2010 is er een opmerkelijke opmars van toekomstliteratuur te bespeuren in de Nederlandse literatuur. In deze proefopstelling worden drie recente toekomstromans uitgelicht. Je kunt ook zelf een recente titel voordragen voor je nota. Overleg je keuze altijd even met je docent.

Primaire literatuur

  • Hanna Bervoets, Efter (2014)
  • Auke Hulst, Slaap zacht, Johnny Idaho (2015)
  • Aafke Romeijn, Concept M (2018)

Secundaire literatuur, handvatten voor contextualisering:

  • Hanna Bervoets te gast bij EenVandaag om te spreken over haar roman Efter (3 oktober 2014).
  • Interview met Auke Hulst bij VPRO Boeken over Slaap zacht, Johnny Idaho (20 januari 2015).
  • Artikel door Aafke Romeijn over de maatschappelijke context van sciene fiction in Vrij Nederland (september 2018).
  • Thomas Pierrart schreef een lemma in het Lexicon van Literaire werken over Slaap zacht Johnny Idaho en Efter . Te downloaden op Pierrarts Academia-account.
  • Korte bespreking van Concept M op neerlandistiek.nl door Jos Joosten.
  • Max Urais recensie van Concept M op de Reactor.

Literair(historische) context

  • Saskia Pieterse over contemporaine toekomstliteratuur in Nederland en waarom daar zo weinig aandacht voor is (‘De toekomstroman’, gepubliceerd op Hard//Hoofd, 10 december 2014).
  • Opiniestuk van Evelien van Nieuwenhoven naar aanleiding van receptieonderzoek naar toekomstliteratuur in Nederlandse recensies, op De Fusie (11 februari 2019).
  • Speciaal nummer van Tirade over science fiction, verschenen in augustus 2017. Hierin ook het artikel van Martijn Lindenboom, ‘De geschiedenis en essentie van science fiction’, pp.6-15.


Extra: zoeken naar toekomstliteratuur via het Calendarium van DBNL.

Stap 5: Het vrije experiment

Schrijf een nota waarin je toekomstliteratuur uit ten minste twee verschillende periodes met elkaar vergelijkt aan de hand van een gerichte vraagstelling.

Gebruik minimaal één casustekst uit de suggesties bij stap 4. Daarnaast mag je een in stap 2 of stap 3 behandelde tekst gebruiken, bijvoorbeeld de Beschrijvinge van het magtig Koninkryk Krinke Kesmes van Smeeks of Het jaar 2000 van Bellamy/Van der Goes. Je kunt ook twee casussen uit stap 4 met elkaar vergelijken (bijvoorbeeld toekomstliteratuur uit het interbellum en hedendaagse toekomstliteratuur). Overleg je keuze met je docent.

Gebruik de vertrekpunten die in stap 3 en 4 staan voor het formuleren van een onderzoeksvraag. Je kunt je bijvoorbeeld richten op de analyse van verhaalelementen (tijd of ruimte) en hoe die veranderen door de tijd, de verschuivende receptie van het genre onder de loep nemen, of nagaan hoe er op een bepaald moment werd gedacht over de maatschappelijk-kritische functie van toekomstliteratuur.

Verwijs in je nota naar de secundaire literatuur die je gebruikt en gebruik citaten uit de teksten ter onderbouwing van je betoog. Probeer in je nota een historische lijn te laten zien, waarin je zowel overeenkomsten als verschillen benoemt in de vraagstelling die je beantwoordt.

Bij de verschillende onderzoeksmogelijkheden van stap 4 staan al allerlei verwijzingen naar secundaire bronnen. Als je meer informatie nodig hebt voor je onderzoeksvraag, kun je ook altijd zelf op zoek gaan naar aanvullende bronnen. Hiervoor kun je bijvoorbeeld de volgende ingangen gebruiken:

Houd in je nota de volgende basisstructuur aan:

  • Een inleiding waarin je de twee of meer gekozen literatuurperiodes en je vraagstelling introduceert.
  • De uitwerking van je vraagstelling in meerdere alinea’s, geïllustreerd met tekstvoorbeelden.
  • Een slot waarin je een conclusie trekt en antwoord geeft op je vraagstelling.

Nogmaals de vertrekpunten:

Analyse

  • Waar wordt de toekomst geprojecteerd: in een nabije of verre toekomst, in de vertrouwde of in een andere maatschappij/wereld? (verhaalelement: ruimte)
  • Hoe wordt de toekomst gepresenteerd, als een utopie of dystopie, of beide?

Contextualisering

  • Welke contemporaine maatschappelijke, culturele of politieke ontwikkelingen worden in de tekst geëxtrapoleerd? (cultuurhistorische context)
  • Hoe wordt de tekst en het daarin gepresenteerde toekomstbeeld gewaardeerd (receptie)? En wat vertelt de receptie over de wijze waarop, op een bepaald moment, over contemporaine ontwikkelingen wordt gedacht?
  • In hoeverre speelt de genreproblematiek een sturende rol in de receptie?

Verder lezen:

  • Rein Blijstra, ‘De toekomst is bijna volgeboekt’, in: De Revisor (1981). Online op DBNL.
  • Rein Blijstra, Voorspel en voorspelling. Nederlandse Science Fiction van Mr. W. Bilderdijk tot Harry Mulisch en Raoul Chapkis (Amsterdam 1970). Bloemlezing.
  • Cees Buddingh’, Science fiction verhalen 1 en 2 (Utrecht 1961). Bloemlezing vertaalde verhalen, met nawoord.
  • A. Dautzenberg, ‘Science fiction en literatuurwetenschap: geschiedenis, problemen, biografie’, in: Forum der Letteren 21 (1980), 1-27.
  • Harry Mulisch, De toekomst van gisteren: protocol van een schrijver (Amsterdam 1972).
  • Manuel van Loggem (red.), Het toekomend jaar 3000: science-fictionverhalen van literaire schrijvers(Amsterdam 1976). Bloemlezing met inleiding.
  • Thomas Pierrart, ‘Lezen over morgen. Nederlandstalige toekomstliteratuur door de ogen van de lezer’, in: Spiegel der Letteren 3(2016), 351-375.
  • Sybren Polet, De stenen bloedzuiger, mysterieuze toekomstverhalen (Den Haag 1957). Bloemlezing vertaalde verhalen, met inleiding.
  • Rob van der Schoor, Voorbije toekomst: toekomstbeelden uit de Nederlandse literatuur 1777-1930 (Amsterdam 1988). Bloemlezing van fragmenten, thematisch geordend en met toelichting.

  • Margareth Atwood, ‘Dire Carthographies: The road to Ustopia’, in: Margareth Atwood, In Other Worlds: SF and the Human Imagination (New York 2011), 66-97.
  • Keith M. Booker, The Dystopian Impulse in Modern Literature: Fiction as Social Criticism (Westport 1994).
  • A. Dautzenberg, ‘Toekomstliteratuur en politieke ideologie: sciencefiction, utopie en anti-utopie’ in: P.A.O. Smits (red.), Met het oog op de toekomst: visies op het toekomstige vanuit verschillende disciplines (Muiderberg 1984), 74-92.
  • Chris Ferns, Narrating Utopia. Ideology, Gender, Form in Utopian Literature (Liverpool 1999).
  • William H. Hardesty, ‘Mapping the Future: Extrapolation in Utopian/Dystopian and Science Fiction’, in: Utopian Studies 1 (1987), 160-172.
  • Ann Kaplan, Climate Trauma. Foreseeing the Future in Dystopian Film and Fiction (Rutgers University Press 2015).
  • Mary G. Kemperink & Willemien H.S. Roenhorst (ed.), Visualizing Utopia (Leuven 2007).
  • Leonieke Vermeer & Mary G. Kemperink (ed.), Utopianism and the Sciences 1880-1930 (Leuven 2010).
  • Rein de Wilde, De voorspellers. Een kritiek op de toekomstindustrie (Amsterdam 2000).

  • Rosi Braidotti, ‘Cyberfeminisme met een verschil’, in: Rosi Braidotti, Op doorreis. Nomadisch denken in de 21e eeuw (Amsterdam 2004), 121-154.
  • Katherine Hayles, How we became posthuman. Virtual Bodies in Cybernetics, Literature and Informatics (Chicago 1999).
  • Tom Idema, Bio-SF, Nomad Science, and the Future of Humanity. Dissertatie Radboud Universiteit Nijmegen, 18 december 2013. Online via Radboud Repository.

  • Mieke Bal, Literaire genres en hun gebruik (Muidersberg 1981).
  • J. Beijnsters, Imaginaire reisverhalen in Nederland gedurende de 18e eeuw (Groningen 1969).
  • Mark Bould e.a. The Routledge Companion to Science Fiction (NY 2009).
  • Keith Brooker and Ann-Marie Thomas, The Science Fiction Handbook (Oxford / Chichester 2009).
  • John Frow, Genre. The New Critical Idiom (New York 2015)
  • Inger Leemans en Gert-Jan Johannes. Worm en donder. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur: De Republiek 1700-1800 (Amsterdam 2013). En eventueel andere delen van Taalunie serie ‘Geschiedenis van de Nederlandse literatuur’.
  • Frans Ruiter en Wilbert Smulders, Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 (Amsterdam/ Antwerpen 1996). Online via de DBNL.